We mogen vaker laten zien wat er goed gaat
Publiceerdatum
Het Spaarne Gasthuis bestaat 10 jaar in 2025. Maar het ziekenhuis bestaat al veel langer in onze regio. Medewerkers blikken terug op hun eigen geschiedenis in Spaarne Gasthuis en diens voorgangers. Waarom werken zij hier al zo lang en wat is het verschil tussen toen en nu? In dit artikel is Margreet, manager HR en Academie, aan het woord.

“Direct na mijn diplomering aan het HBO-V in Alkmaar ben ik in het Kennemer Gasthuis locatie EG komen werken, als verpleegkundige op de afdeling neurologie. Dat is nu 28 jaar geleden. Neurologie, dat was destijds, oneerbiedig gezegd, een veredeld verpleeghuis. Patiënten lagen soms wel een jaar op de afdeling in afwachting van een vervolgplek in een verpleeghuis. Met vriendinnen uit die tijd halen we wel eens herinneringen op over patiënten. Weet je nog, mevrouw die-en-die, of meneer zus-en-zo? Zó lang waren patiënten op de afdeling. Je bouwde echt een band met ze op.
Op een gegeven moment is er in samenwerking met Verpleeghuis Boerhaave een CVA-traject (voor hersenberoerten) opgezet. Het gevolg was dat patiënten met een hersenbloeding of een herseninfarct alleen nog in de spoedeisende fase in het ziekenhuis kwamen voor een diagnose en de eerste behandeling. Daarna gingen ze door naar het verpleeghuis om te revalideren. Vanuit zorgperspectief was dat een enorme verbetering, maar of alle verpleegkundigen en dokters daar destijds ook zo over dachten…
De zorg zit in mijn genen
Dat ik de zorg in wilde, wist ik eigenlijk al op de lagere school. Mijn moeder, die nu dik in de 80 is, werkte tot haar trouwen in de thuiszorg. Van mijn vijf broers en zussen werkt de helft in de zorg. Dus ergens zit het misschien toch wel in de genen. Voor mij stond wel vast dat ik het ziekenhuis in wilde. Vooral omdat je daar invloed hebt in het leven van een patiënt en diens familie op een heel bepalend moment. Want dat is het voor een patiënt als die binnenkomt met een blindedarmontsteking of een CVA.
Van verpleegkundige groeide ik vrij vlot door naar coördinator zorg, vervolgens naar teamcoördinator en later naar afdelingshoofd. Allemaal op de neurologie, wat ik nog steeds een heel interessant specialisme vind. Toch ben ik daar weggegaan en heb ik met collega’s de Acute Opname Afdeling (AOA) opgezet. Maar na een aantal jaren merkte ik dat dezelfde onderwerpen steeds weer terugkwamen. Dat was voor mij het moment om binnen het ziekenhuis op zoek te gaan naar een andere plek.
Ik dacht altijd in het wit te blijven
Ik ben daarna vier jaar capaciteitsmanager (voor de planning van personele inzet) geweest: dan heb je nog wel de link met de zorg, maar je zit er niet meer middenin. Sinds twee jaar ben ik manager van de afdeling HR en sinds een jaar ook van ons opleidingscentrum, de Academie. Dat had ik vooraf nooit bedacht. Ik dacht eigenlijk altijd in het wit te blijven, altijd nog te kunnen bijspringen in de zorg. Dat zeg ik nog steeds, want de patiëntenzorg ligt me nog altijd na aan het hart. Die managementfunctie is op mijn pad gekomen. Dat is ook wel het mooie van deze organisatie: dat dat kan. Dus als ik nu hoor of lees dat mensen het ziekenhuis verlaten omdat ze doorgroeimogelijkheden missen, dan vind ik dat echt een gemiste kans. Volgens mij is het Spaarne Gasthuis een fantastische werkgever, alleen lukt het kennelijk niet altijd om dat goed te laten zien.
Zo goed mogelijk je werk voor patiënten doen
Als manager van een ondersteunende dienst sta ik nu veel meer op afstand van de directe patiëntenzorg. Letterlijk ook, want we zitten in een apart gebouw. Daarom probeer ik altijd de link te leggen met de zorg. Waarom zijn we hier? En wat mij betreft is dat om medewerkers zo goed mogelijk hun werk te kunnen laten doen voor de patiënten. Alleen wordt dat niet altijd zo ervaren. Als zaken niet goed gaan wordt er best snel gewezen naar de ondersteunende afdelingen. Ik heb daar inmiddels wel een soort teflonlaagje voor ontwikkeld, maar ik vind het wel jammer. Wat mij betreft is er geen ‘wij’ en ‘zij’: we doen het allemaal samen voor onze medewerkers én patiënten.
Samen optrekken in de regio
Maar ik wil ook niet te negatief klinken, want we doen het als Spaarne Gasthuis echt niet gek. Heel veel mensen weten we wèl vast te houden en die werken hier over het algemeen met plezier. Dat zie je ook aan de vele berichten op ons intranet over jubilerende collega’s of pensioneringen na een lang dienstverband. Het is belangrijk om niet alleen de focus te hebben op de zorgkloof en de personele tekorten, want dan praten we elkaar nog de put in. Ik zou daar graag meer nuance in zien. We horen met onze gezondheidszorg nog steeds bij de top in de wereld. Er gaat heel veel goed. Dat geluid mag best wel eens luider en vaker te horen zijn!
Ik denk dat we veel kunnen winnen bij een sterkere samenwerking tussen de organisaties in de regio. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje en in plaats van elkaar te beconcurreren, kunnen we beter samen optrekken. Samen opleiden bijvoorbeeld, of een gezamenlijk werkgeverschap. We zijn met elkaar verantwoordelijk voor de zorg aan 550.000 mensen in de regio. De patiënt die wij in het ziekenhuis zien, kan dezelfde zijn die morgen in een verpleeghuis woont, of thuiszorg krijgt. Daar valt nog heel veel te winnen.
We hebben meer gemeenschapsgevoel nodig
Wat ik het meeste mis aan de zorg van vroeger is de saamhorigheid, het gemeenschapsgevoel. Het is ook al in andere interviews gezegd, maar die zusterflat, die speelde daarin een belangrijke rol. Ik heb er zelf nooit gewoond, want ik had toen al een woning in Haarlem, maar heb er wel heel goede verhalen over gehoord. Het was een soort studentenleven. Wat mij betreft zou die flat, in een moderner jasje, zo terug mogen komen.
Ik heb meer mooie herinneringen aan mijn begintijd in het ziekenhuis. Zo hebben we in 2001, toen het Kennemer Gasthuis tien jaar bestond, met collega’s een circusvoorstelling gegeven. Helemaal echt in de piste van Circus Renz. Iedereen mocht zich aanmelden, en dat gebeurde ook. Managers, artsen, verpleegkundigen: iedereen deed mee. Inclusief de raad van bestuur. Het gaf een enorm gevoel van saamhorigheid. Ik weet niet of we zoiets nu weer voor elkaar zouden krijgen. Het ziekenhuis is sindsdien enorm gegroeid. Dat heeft veel voordelen, maar soms mis ik het kleinschalige van het Kennemer Gasthuis van toen.
Als er verbinding is, kun je elkaar aanspreken
We gingen toen ook regelmatig met collega’s naar de kroeg, of na de nachtdienst nog even een biertje drinken in de stad. Ik weet niet of dat nog veel gebeurt. Het is gewoon een andere tijd. Ook in andere opzichten. Bepaalde opmerkingen of gedragingen die je toen accepteerde, die kunnen nu echt niet meer. Alles ligt onder een vergrootglas en terécht! Het zou echt veel schelen als we gewoon vlot tegen de ander konden zeggen: ‘Dat wat je net deed, dat vond ik niet oké.’ Maar dat blijft een ding: dat is al zo sinds ik hier werk. Ondanks alle cursussen en trainingen. Dat heeft, denk ik, toch iets te maken met de hiërarchie. Met die circusvoorstelling was iedereen gelijk: er ontstond daardoor zoveel verbinding. Hetzelfde geldt voor de zusterflat. En als er verbinding is, durf je elkaar makkelijker aan te spreken.
Als ik patiënten zie, begint het te kriebelen
Ik maak me wel een beetje zorgen over de toekomst van de ziekenhuiszorg. Alle technologische ontwikkelingen maken dat zorg steeds meer verplaatst wordt naar huis. Op zich is dat fantastisch, en ik juich het ook toe. De keerzijde is dat je als verpleegkundige straks veel minder contact hebt met patiënten en met collega’s. Terwijl dat juist de reden is waaromveel verpleegkundigen voor dit vak hebben gekozen. Mensen hechten aan hun team. Dat hoor je ook in het gesprek over de locatiekeuze: dat het collega’s niet eens zoveel uitmaakt waar ze komen te werken, als het team maar bij elkaar kan blijven. Ik denk dat we dat heel serieus moeten nemen.
Diep in mijn hart voel ik me nog altijd verpleegkundige
Die managementfunctie, die is op mijn pad gekomen, maar verpleegkundige, dat is wat ik ben. Als ik door het ziekenhuis loop en patiënten zie, dan gaat het toch altijd een beetje kriebelen. Ik denk niet dat je daar ooit los van komt. Ik geloof ook dat ik het nog zou kunnen. Ik zou wel moeten leren omgaan met nieuwe apparaten en hulpmiddelen, maar het contact met patiënten en familie: volgens mij verleer je dat nooit. In dat opzicht zou ik het een verarming vinden als de dagelijkse zorg, zoals wassen en aankleden, zou worden overgenomen door familie, of door robots. Dat zijn nu juist momenten dat je als verpleegkundige heel veel ziet en hoort. Misschien dat ik aan het einde van mijn carrière, als ik er fysiek nog toe in staat ben, toch weer terug ga naar de directe zorg aan het bed van de patiënt. Ik denk dat ik dat stiekem toch het allerleukste vond."