Als je eenmaal verpleegkundige bent, kom je er nooit meer van los
Publiceerdatum
Het Spaarne Gasthuis bestaat 10 jaar in 2025. Maar het ziekenhuis bestaat al veel langer in onze regio. Medewerkers blikken terug op hun eigen geschiedenis in Spaarne Gasthuis en diens voorgangers. Waarom werken zij hier al zo lang en wat is het verschil tussen toen en nu? In dit artikel is Ruud, content manager digitale leeromgeving, aan het woord.

Ruud: “Ik heb wel eens gelezen dat verpleegkundige zijn net zoiets als je aansluiten bij de maffia: als je er één keer in zit, kom je er niet meer uit. Als dat zo is, geldt het zeker voor mij. Ik ben in 1979 begonnen met de in-service opleiding verpleegkunde en daarna nooit meer weggegaan. In die tijd was er een overschot aan verpleegkundigen, dus veel werden er meteen na hun diplomering ontslagen. Maar ik deed mijn opleiding in het EG (Elisabeth Gasthuis). Dat was een ambtenarenziekenhuis en als ambtenaar kon je niet ontslagen worden. Dus ik mocht blijven.
De aanleiding om voor dit vak te kiezen was, geloof het of niet, een tv-serie, Nurses. Dat speelde zich af in een Engels ziekenhuis. De leerlingen daar beleefden allerlei wonderlijke avonturen en dat sprak me enorm aan. Maar ik weet niet of ik me er in het echt ook thuis had gevoeld, want dat tv-ziekenhuis was behoorlijk hiërarchisch georganiseerd. Dat was hier gelukkig een stuk minder. Wat wel hetzelfde was, was de onderlinge saamhorigheid tussen de verpleegkundigen en de lol die we hadden onder elkaar.
Dat ik iets niet zie, betekent niet dat het er niet is
Veel van mijn mannelijke vrienden vonden het maar raar dat ik de verpleegkunde opleiding ging doen. Ze vroegen aan mijn zus of ik misschien homoseksueel was en ze dachten dat ik de hele dag billen zou staan wassen. Maar voor mij is verpleegkunde zoveel meer dan dat. Ik ben echt een ‘interne’ verpleegkundige: ik houd van puzzels. Op de afdeling interne geneeskunde komen veel patiënten van wie niet direct duidelijk is wat ze hebben. Dan ben je met zijn allen informatie aan het verzamelen, aan het analyseren, puzzelen wat het zou kunnen zijn. Meestal kwam je er met elkaar uit, maar ik kan me ook een casus herinneren van een patiënt die heel erg klaagde en veel aandacht vroeg. Als we haar probeerden te helpen, schreeuwde ze de heleboel bij elkaar. Wij konden niet ontdekken wat er aan de hand was en uiteindelijk was onze conclusie dat deze dame zich nogal aanstelde. Zo behandelden we haar ook. Maar toen overleed ze en kwam aan het licht dat ze wel degelijk iets ernstigs mankeerde en veel pijn gehad moet hebben. Ik heb daar nog heel lang last van gehad en ik heb me heilig voorgenomen dat zoiets me nooit meer zou gebeuren. Ik heb ervan geleerd om niet te snel conclusies te trekken of een oordeel te hebben. Dat ik iets niet zie, betekent niet dat het er niet is. Dat is iets wat ik later ook aan de leerlingen heb meegegeven die ik onder mijn hoede had.
Goed leren kijken, dat geef ik leerlingen mee
Dan liet ik ze bijvoorbeeld een plan maken voor een patiënt die niet kon lopen. En dan kwamen ze met: ‘Nou, we gaan die patiënt twee keer dag uit bed halen en blablabla.’ En dan zei ik: ‘Die man kan helemaal niet lopen, want zijn benen zijn geamputeerd.’ Dan heb je een heel andere situatie. Het gaat dan ineens niet meer over revalideren, maar over omgaan met je handicap en wat voor andere mogelijkheden er zijn behalve lopen. Ze goed leren kijken: dat vond ik leuk om te doen. Hoe zit het echt? Wat heb je mogelijk gemist? En dat heb ik mede van die patiënte opgestoken.
Ik nam als opleider geen genoegen met dooddoeners
Ik denk dat ik wel een kritische opleider was: ik nam geen genoegen met dooddoeners van antwoorden. Sommigen zullen me vast lastig hebben gevonden, maar in hun handelen vergeten ze het nooit meer. Kijk, een bed opmaken, dat kunnen we allemaal wel. En als er een kreukel in het laken zit is het niet goed. Dat begrijpt iedereen. Maar inspelen op patiënten: dat is een ander verhaal. Juist dáárin zit voor mij de kwaliteit, en dat heb ik aan mijn leerlingen willen overbrengen.
Dat ik het onderwijs in ben gerold is het gevolg van een ernstig motorongeluk, waardoor ik niet meer aan het bed kon staan. Dat was een paar jaar na mijn diplomering, in 1985. Net in die tijd wilden ze in het Elisabeth Gasthuis gaan starten met praktijkopleiders, want die hadden ze nog niet. Voor mij was dat een gouden kans. In 1987 ben ik gestart met de lerarenopleiding, maar eigenlijk past het me niet zo om voor een groep te staan. Ik ben meer een man van de coulissen dan voor op het podium. Terwijl ik het wel heel leuk vind om anderen het podium op te duwen.
Overstappen naar digitaal werken was iets heel nieuws
In 2004 kreeg ons ziekenhuis als een van de eerste een digitaal patiëntendossier. Er was een e-learning aangekocht om 2500 medewerkers daarin te scholen. Maar dat werkte voor geen meter. De systemen konden het niet aan, iedereen kreeg een blauw scherm. Het was een drama. Toen werd mij gevraagd of ik daar iets in kon doen. Ik was wel handig met computers en had daar ook lol in. Tijdens mijn lerarenopleiding had ik al mijn eerste computer gekocht. En een paar jaar later werd me gevraagd of ik beheerder wilde worden van het leermanagementsysteem. Ik was in die tijd nog praktijkopleider, ik wist niet eens wat het was. Maar ik houd wel van een uitdaging, een beetje uitzoeken en rommelen. En zo werd ik steeds minder praktijkopleider en steeds meer beheerder van het systeem.
Voor elk type aandoening is tegenwoordig een apart specialisme
In vergelijking met vroeger is de interne geneeskunde veel meer een afdeling van superspecialisaties geworden. Eerder lagen op de afdeling alle patiënten door elkaar: nierpatiënten, patiënten met een stofwisselingsziekte, patiënten met maag-lever-darm aandoeningen. Dat is allemaal uit elkaar gehaald: voor elk type aandoening is er een apart specialisme. De behandeling van de ziekte is daardoor misschien beter geworden, maar we dreigen de patiënt een beetje uit het oog te verliezen. Dat zie ik niet alleen bij artsen, maar soms ook bij verpleegkundigen. En ik snap het ook wel: het verpleegkundig vak is veel complexer geworden.
Toen ik begon was de gemiddelde ligduur tien dagen. We hadden wel eens patiënten met diabetes die ingesteld moest worden op de medicatie. Die liepen de hele dag over de afdeling, want eigenlijk mankeerden ze verder niks. Om de verveling te bestrijden lieten we dan de koffie rondbrengen. De helft van de patiënten was heel bewerkelijk, maar de andere helft kon heel veel zelf. Nu liggen op de afdeling alleen maar heel zieke mensen. Daardoor is het voor verpleegkundigen veel lastiger om even bij te tanken. Het is nooit meer een moment rustig, zoals bij ons destijds. Wij konden nog wel eens grappen en grollen met de patiënten, of met een patiënt een rondje lopen in de tuin. Wij deelden ’s avonds nog zelf de koffie, dat hoorde gewoon bij onze taken en daar was ook tijd voor. Ik zou de verpleegkundigen van nu ook iets meer van die ontspanning gunnen, maar ik snap dat dat financieel gezien niet meer haalbaar is.
Een goede verpleegkundige wordt niet nog beter als ze 35 formulieren invult
Vroeger was het de overheid die veel meer bepaalde hoe je als ziekenhuis moest werken. Dat was allemaal in detail vastgelegd. Eens in de twee jaar kwam er iemand langs over de inhoud van de opleiding, dan liet je zien hoe je het had geregeld en dan was het weer klaar. Nu is die verantwoordelijkheid veel meer bij de organisaties komen te liggen. Die moesten zelf een kwaliteitssysteem gaan bouwen en inrichten. Eigenlijk gingen alle ziekenhuizen een eigen versie maken van het opleidingsboekje (OPO) dat je eerder van de overheid kreeg, en daarover moet je vervolgens verantwoorden. Ik denk wel eens dat we vooral elkaar aan het bezighouden zijn. Begrijp me goed: ik wil zeker niet terug naar de daglijstjes, maar ik zou wel willen dat de verantwoordelijkheid wordt teruggegeven aan de professionals. Een goede verpleegkundige is een goede verpleegkundige en die wordt niet beter door haar 35 formulieren in te laten vullen.
Wij zetten de piketpalen en daarbinnen mag je vrij bewegen
Toen ik begon had je oefenboekjes waarin je bijhield welke handelingen je nog moest leren. Dat werd dan afgetekend door een begeleider. Ieder jaar van de opleiding moest je minimaal zoveel handtekeningen hebben. Als je te laat was met het inleveren betekende dat een half jaar verlenging van je opleiding. Tegenwoordig leggen we de verantwoordelijkheid veel meer bij de leerlingen. Ik ben groot voorstander van eigen verantwoordelijkheid, maar juist een zekere mate van structuur helpt om die verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Wij zetten de piketpalen, en daarbinnen mag je je vrij bewegen.
Wat je kunt, moet je doen. En wat je niet kunt, mag je vragen.
Wij hebben in ons ziekenhuis de leeromgeving zo ingericht dat mensen zichzelf bekwaam verklaren. Voor mij is dat logisch, want jij doet het en je zegt zelf dat je het beheerst, of niet? Dat hoort bij je professionaliteit. We hebben wel eens berekend wat zou het betekenen als we op de ICU iedereen moesten laten toetsen op alle handelingen: daar zou drie FTE voor aangesteld moeten worden. En wat toets je eigenlijk? Iets wat mensen dagelijks doen. Als je je vak serieus neemt, weet je zelf wat je wat je wel en wat je niet kunt. Wat je al kunt, moet je doen. Wat je niet kunt mag je vragen. En als ik ook het antwoord niet weet, gaan we samen op zoek.
Naar behoefte en op maat kennis bijspijkeren
We hebben een leeromgeving gemaakt waar iedereen naar behoefte en op maat kennis kan bijspijkeren. Dat hoeven niet allemaal e-learnings van twee uur te zijn. We zien ook steeds meer afdelingen die zelf e-learnings maken. Dat vind ik een heel goede ontwikkeling, want op de afdelingen gebeurt het, daar ligt de kennis. Als je zelf de e-learnings maakt, voel je ook de verantwoordelijkheid om dat goed te doen. Ik heb daarin vooral een faciliterende rol. Wat wil je bereiken? Hoe komt het over? Mensen iets kunnen leren over het vak, daar loop ik nog elke dag warm voor. Daar iets nog niets aan veranderd, ook niet nu ik tegen mijn pensioen aan zit.
Gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt
In mijn functie mag ik mijn eigen piketpalen slaan. Dat heb ik deels te danken aan mijn ervaring. Maar het is ook een voorrecht die de functie met zich meebrengt. Ik realiseer me dat heel veel mensen in de organisatie die luxe niet hebben. Die ervaren veel meer de druk om aan verwachtingen te voldoen, om zich te bewijzen. Dat heb ik niet meer, dat is ook het voordeel van de leeftijd. Ik doe wat ik kan doen. Gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt.
ChatGPT is niet overal de oplossing voor
Voor de toekomst verwacht ik dat technologie gaat helpen om onderzoeken en behandelingen minder belastend te maken voor patiënten. En dat die ons in staat zal stellen om nog eerder en nog beter diagnoses te stellen. Waarbij we niet moeten doorslaan: we hoeven ook niet overal meteen een diagnose op te plakken. Het risico is dat mensen bij alles hun klachten voorleggen aan ChatGPT die je dan gaat vertellen wat voor vreselijke ziekte je onder de leden zou kunnen hebben. Terwijl: er is een verschil tussen ziek zijn en je ziek voelen. Als ik vroeger buikpijn had zei mijn vader: ‘Ach jongen, het gaat vanzelf over voordat je een meisje wordt.’ En vaak is dat natuurlijk ook zo.
Het heeft geen zin om je tegen de toekomst te verzetten
Soms vraag ik me wel eens af wie er voor mij gaat zorgen als ik 80 ben. Zijn er daar dan nog mensen voor, of krijg ik een robot in huis? En wat vind ik daar dan van? Je kunt een robot stom vinden, maar je kunt ook denken: ‘Dan wordt er tenminste nog tegen me gepraat.’ Dus weet je, ik wil geen negatief beeld over de toekomst hebben en ik ga me er ook niet tegen verzetten. Dat heeft trouwens toch geen zin: daar heb ik alleen mezelf mee. En hoe het verpleegkundig beroep ook zal veranderen, maar het blijft een fantastische professie. Ik zou er zo weer voor kiezen.”