Ga direct naar de contentGa direct naar de footer

Ik wil meer zijn dan een arts die een diagnose stelt en een pil voorschrijft

Publiceerdatum

Het Spaarne Gasthuis bestaat 10 jaar in 2025. Maar het ziekenhuis bestaat al veel langer in onze regio. Medewerkers blikken terug op hun eigen geschiedenis in Spaarne Gasthuis en diens voorgangers. Waarom werken zij hier al zo lang en wat is het verschil tussen toen en nu? In dit artikel is Marijke, neuroloog, aan het woord.

Samen zorgen. Toen, nu en straks.

Ik ben in 1990 begonnen met mijn geneeskunde studie. In 1998 had ik mijn eerste baan als agico: arts-geneeskundige in opleiding, zo heette dat toen nog. Ik was in opleiding tot neuroloog en deed tegelijk promotie-onderzoek. Mijn moeder had een hartafwijking waarvan ze haar leven lang beperkingen heeft ervaren. Ik denk dat daar mijn verlangen vandaan komt om dokter te worden, cardioloog, in eerste instantie. Tot ik tijdens mijn coschappen terechtkwam op de afdeling neurologie bij professor Van Gijn. Die man was zijn tijd ver vooruit. Van hem heb ik geleerd te kijken naar de mens als geheel. Want zelfs al zijn de klachten van een patiënt niet neurologisch verklaarbaar, dan heeft de patiënt er nog steeds wel last van. Die holistische benadering sprak mij enorm aan en is bepalend geweest voor mijn ontwikkeling als dokter.

Ik wil meer zijn dan een arts die een diagnose stelt en een pil voorschrijft. Dat is maar een deel van het verhaal. Ik voel een sterk verlangen om patiënten ook te begeleiden in het omgaan met hun ziekte of beperking, te kijken naar wat ze nodig hebben als mens. Met de jaren is dat gevoel alleen maar sterker geworden.

Geduldig luisteren

Ik herinner uit die begintijd een patiënt met afasie. De man was heel boos, maar niemand wist waarom en hij kon het door die afasie ook niet uitleggen. Op verzoek van een arts-assistent ben ik toen bij hem gaan zitten om te proberen te achterhalen wat er aan de hand was. Ik heb hem eindeloos veel vragen gesteld en dan fronste hij, of hij knikte, en zo ontdekte ik stap voor stap, oh, dit bedoelt hij, hier gaat het over. Dat geduld en dat luisteren naar de uiteindelijke wens van deze man, of van elke andere patiënt, dat is iets waar ik graag mijn tijd en energie in steek. Die grijns op zijn gezicht toen hij wist dat ik hem had begrepen, die blijft me altijd bij.

Als opleider zit ik dicht op nieuwe ontwikkelingen

Toen ik net begon was neurologie een vak waarin je vooral de patiënten uitlegde wat er aan de hand was en hen handvatten probeerde te geven hoe daarmee om te gaan. Sindsdien zijn de behandelmogelijkheden enorm uitgebreid. Medicijnen, operaties en therapieën die helpen verslechtering te voorkomen. Mensen met Parkinson kunnen een stimulator in hun hoofd krijgen in plaats van pillen waarvan ze bijwerkingen krijgen. Dat zijn echt fantastische vernieuwingen.

De ontwikkelingen hebben ook gemaakt dat de vraag van patiënten naar neurologische behandelingen enorm is toegenomen. Behandelingen die vaak behoorlijk intensief zijn en waarvoor veel mensen nodig zijn. Toen ik in Hoofddorp begon, waren we met drie, later vier neurologen en één assistent. Nu zijn dat er veertien, plus twaalf arts-assistenten en dan nog de assistenten in opleiding.

Niet óf óf maar én én

Als opleider zit ik op de eerste rang als het gaat om vernieuwingen: ik krijg de kans om me voortdurend te blijven bekwamen, want ik moet het ook aan anderen leren. Tegelijk merk ik dat het voor jonge artsen, en sowieso voor jonge mensen in het algemeen, veel minder vanzelfsprekend is om in een ziekenhuis te gaan werken. Ik denk dat dat komt doordat het in de zorg moeilijker is om je leven en je werk op elkaar af te stemmen dan in veel andere sectoren. Daarin loopt onze sector echt achter op de rest van de maatschappij.

Mensen met hart voor de zorg hebben nu het gevoel dat ze moeten kiezen. Of je volgt je passie en kiest voor je vak, of je kiest voor dat andere deel van je leven waar je ook ruimte voor wilt hebben. Zelf heb ik ook een tijd lang als mantelzorger gefunctioneerd en ondervonden hoe lastig het is om de zorg voor thuis en het werk in het ziekenhuis te combineren. Niet alleen door de patiëntenzorg, maar ook door vergaderingen die op tijdstippen worden gepland dat je net thuis nodig bent. Dat zal alleen maar een grotere uitdaging worden door de vergrijzing.

Het contact met de patiënt is vluchtiger

Vroeger kon het nog wel gebeuren dat een patiënt drie maanden op de afdeling lag omdat hij niet kon lopen en er nog geen plek was in een vervolgsetting. Nu wordt er al bedenkelijk gekeken als een patiënt er langer dan een week is. Dat zorgt voor veel druk, vooral in de acute (spoedeisende) setting, waarin het doel is iemand zo snel mogelijk weer naar huis te laten gaan. Dat is van invloed op het contact met de patiënt: dat is vluchtiger. In de acute setting haal ik mijn voldoening uit het zo snel mogelijk stellen van een diagnose en de juiste hulp kunnen bieden. Maar ik ben blij dat ik daarnaast op de poli ook langduriger contact heb met patiënten, en meer met de hele mens bezig kan zijn.

Middelen zorgvuldig inzetten

Dat we steeds meer kunnen, en steeds meer willen, is ook een bedreiging voor de toegankelijkheid van de zorg. Hoezo geven we in Nederland megabedragen uit aan heel ingewikkelde, dure behandelingen, terwijl mensen in een groot deel van de wereld, en straks misschien ook in Nederland, niet eens meer de meest basale zorg kunnen krijgen? Als we iedereen willen blijven helpen zullen we zorgvuldig moeten omgaan met het inzetten van de beschikbare middelen.

Ik denk dat we niet moeten wachten met het maken van keuzes tot het te laat is, maar dat we nu al moeten nadenken wat we anders kunnen doen om tegen minder kosten behandelingen aan te kunnen blijven bieden

Je eigen koffiebeker

In mijn werk als opleider en voor de medische staf is het ontmoeten van mensen heel belangrijk. Daar komen heel wat koppen koffie bij kijken. Tegenwoordig zijn er in het ziekenhuis gelukkig bijna geen wegwerpbekers meer, maar ook daarvoor al nam ik altijd mijn eigen koffiebeker mee. De zorgsector is één van de grootste vervuilers. Denk aan alle vervoersbewegingen, aan de medicatie, het afval, de uitstoot. Juist in de zorg zouden we extra alert moeten zijn hoe we onze voetafdruk kunnen verminderen, hoe we verdere opwarming van de aarde tegen kunnen gaan en kunnen voorkomen dat daardoor allerlei ziektes ontstaan. Gelukkig komt er in huis steeds meer aandacht voor duurzaamheid. Door het hele huis zijn greenteams opgezet, en sinds een paar jaar bieden we in onze ziekenhuis jonge artsen de mogelijkheid om een duurzaamheidsstage te lopen. Het zijn allemaal zaadjes die worden geplant, die hopelijk uitgroeien tot een bloeiend netwerk rondom duurzaamheid.

Met de poten in de klei

Het is voor mij enorm waardevol om bij zoveel zaken betrokken te zijn, naast mijn werk als arts. Die combinatie is goed voor de organisatie. Mensen die een leidinggevende of ontwikkelende rol hebben zouden, al is het maar zo nu en dan, met hun poten in de klei moeten staan. Leiderschap is voor mij dat je kijkt wat er nodig is om degenen, aan wie je leiding geeft, tot bloei te laten komen zodat die zich verder kunnen ontwikkelen.

Anderen de kans geven om zich te ontwikkelen

Die combinatie praktijk en beleid is ook uitdagend. Elke week krijg ik meer agendaverzoeken dan ik tijd heb. Ik vind het afschuwelijk om keuzes te maken, want waarom is het één belangrijker dan het ander? Ik denk dat veel collega’s dat dilemma herkennen. Terwijl een gezonde combinatie van verschillende rollen, op het werk, maar ook thuis, zó belangrijk is om op een goede en gezonde manier je werk te blijven doen. Ik leer steeds meer hoe belangrijk het is om ook anderen de kans te geven om zich te ontwikkelen. Als anderen opstaan om dingen over te nemen, mensen die daar de kwaliteiten en capaciteiten voor hebben, dan doe ik graag een stapje opzij.

Jonge collega’s te mogen begeleiden en coachen: dat vind ik echt het allermooiste. Dat ze zo’n duurzaamheidsstage niet alleen maar doen voor hun cv, maar dat het ze echt helpt nadenken over wat voor dokter of specialist of fysicus ze in de toekomst willen zijn. Niet alleen help ik hen in hun ontwikkeling, maar ook kan de zorg deze jonge geesten benutten voor verbetermogelijkheden.

Geen opdrachten uitvoeren, maar ervaringen opdoen

Vroeger was de opleiding vooral een leermeester-gezelrelatie, waarin je als leerling een heel afhankelijke positie had. Tegenwoordig worden jonge professionals opgeleid binnen een team waarin je leert van verschillende mensen met verschillende stijlen. Waarin je ervaringen opdoet en daar lering uit trekt. Dat zie ik als een enorm positieve verandering. Hoe meer je mensen de kans geeft om ervaring op te doen, des te sneller en beter ze inzetbaar zullen zijn. Daar moeten we naar toe.

Als ik tien jaar vooruitkijk denk ik dat de zorg voor patiënten meer dan nu een gelijkwaardige samenwerking is tussen verschillende disciplines: de facilitair medewerker, de verpleegkundige, de paramedicus, de arts. Zo ver zijn we zeker nog niet. Ik denk niet dat er op dit moment veel facilitair medewerkers of zelfs verpleegkundigen zijn die het gevoel hebben gelijk te staan aan de dokter. Terwijl dat voor mij vanzelf spreekt. Ik vind dat we dat door het hele ziekenhuis zouden moeten uitdragen.

Leren omgaan met wat het leven brengt

En als we het hebben over samenwerking, dan hoort daar mijns inziens zeker ook de familie bij van de patiënt. Ik denk dat we in het ziekenhuis nog erg gericht zijn op diagnostiek en behandelen. We zouden meer moeten kijken naar het netwerk rondom de patiënt, en hoe je samen kunt zorgen dat de patiënt verder kan met het leven. Dan heb ik het niet alleen over het technische stuk, over de zorghandelingen.

Maar ook over hoe je leert om te accepteren dat dingen niet meer kunnen. Hoe ga je daarmee om?

Wanneer je alle reclames ziet, dan zou je haast denken dat gezondheid te koop is. Maar helaas zit het leven zo niet in elkaar. We moeten als mens leren omgaan met de dingen die het leven je brengt, en met het verlies en de teleurstelling die daarbij horen. Dat is een vaardigheid die we door alle mogelijkheden en ontwikkelingen in de zorg een beetje zijn kwijtgeraakt. Als neuroloog heb ik veel te maken met patiënten die afscheid moeten nemen van een deel van hun gezondheid. Gaandeweg heb ik taal gevonden om dat bespreekbaar te maken, om aan te sluiten bij het verdriet en patiënten en familie te begeleiden. Daarbij hoort ook dat ik het met ze heb over: wat wil je nog wel, en wat wil je niet meer. Dat aspect van het behandelen van patiënten vind ik heel waardevol. Daarmee kun je mensen echt nog een heel mooi stuk aan het einde van het leven geven, in plaats van dat zij speelbal worden van alle behandelingen in een ziekenhuis en uiteindelijk kostbare tijd kwijt zijn. Want die tijd krijg je nooit meer terug.

Ik heb het grote geluk gehad daarin vroeg in mijn opleiding een voorbeeld te hebben gehad. Dat voorbeeld kan ik nu zijn voor de jonge dokters die ik mag begeleiden. En zo komt alles samen.